Het Grondwettelijk Hof heeft op 12 januari 2023 geoordeeld dat de afwezigheid van beroepsmogelijkheden voor derden-belanghebbenden tegen beslissingen van de geschillenkamer van de GBA een schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt. Het deed dat naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de Raad van State.
Beroepsmogelijkheden tegen beslissingen van de geschillenkamer: de letter van de wet
Artikel 108, §1, eerste lid, van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA Oprichtingswet) maakt het Marktenhof exclusief bevoegd om kennis te nemen van beroepen tegen de beslissingen van de geschillenkamer van de GBA. De wetgever koos in 2017 bewust voor een beroepsmogelijkheid bij het Marktenhof, en niet bij bijvoorbeeld de Raad van State, omwille van zijn specifieke ervaring en deskundigheid.
Dit beroep staat echter enkel open voor de personen die in de procedure voor de geschillenkamer partij waren. Derden-belanghebbenden die geen partij waren, maar nadelige gevolgen van een beslissing ondervinden, kunnen volgens het Marktenhof geen beroep instellen bij dit rechtscollege. Deze beoordeling steunt op de tekst van de GBA Oprichtingswet. Die bepaalt dat de geschillenkamer “de partijen in kennis [stelt] van haar beslissing en van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen binnen een termijn van dertig dagen, vanaf de kennisgeving, bij het Marktenhof”.
Derden-belanghebbenden konden ook geen ander rechtsmiddel instellen. De Raad van State, die gevat was door een beroep van zo’n derde-belanghebbende, oordeelde immers dat het Marktenhof exclusief bevoegd is voor het beroep tegen beslissingen van de geschillenkamer. Bijgevolg kwamen de derden-belanghebbenden in een vacuüm terecht, waarbij zij op geen enkele manier de wettigheid van beslissingen van de geschillenkamer konden aanvechten (objectief contentieux), maar enkel via de gewone hoven en rechtbanken een schending van hun subjectieve rechten konden inroepen (subjectief contentieux).
Over deze situatie stelde de Raad van State in zijn verwijzingsarrest van 5 mei 2022 een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.
Het oordeel van het Grondwettelijk Hof: het wettelijk kader schendt het gelijkheidsbeginsel
Het Grondwettelijk Hof beoordeelde de prejudiciële vraag in een arrest van 12 januari 2023. Het oordeelde dat de wetgever beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen van de geschillenkamer niet zonder redelijke verantwoording mag ontzeggen aan een bepaalde categorie van rechtzoekenden (bijvoorbeeld derden-belanghebbenden).
Het is volgens het Hof niet pertinent dat er geen beroep openstaat tegen de beslissingen van de geschillenkamer voor personen die geen partij waren bij de geschillenfase die tot de beslissing van de geschillenkamer heeft geleid, maar die niettemin een persoonlijk, rechtstreeks, zeker, actueel en wettig nadeel lijden door deze beslissing. Uit de parlementaire voorbereiding van de GBA Oprichtingswet bleek bovendien niet dat de wetgever deze groep van derden-belanghebbenden bewust wilde uitsluiten van het beroep bij het Marktenhof. Er was dus geen redelijke verantwoording voor de uitsluiting van een beroep bij het Marktenhof.
De schending van het gelijkheidsbeginsel vloeit volgens het Hof voort uit een lacune in artikel 108 van de GBA Oprichtingswet. Het is nu – aldus het Hof – aan de wetgever om een specifieke regeling uit te werken voor beroepstermijnen voor derden-belanghebbenden. Zij worden door de geschillenkamer immers niet op individuele wijze in kennis gesteld van de beslissing, waardoor de beroepstermijn van 30 dagen na kennisgeving van de beslissing ten aanzien van hen niet werkzaam is.
Positie van derde-belanghebbende: termijn voor beroep
In afwachting van een wetgevend optreden, bepaalde het Grondwettelijk Hof zelf dat derden-belanghebbenden – naar analogie met de partijen in een procedure voor de geschillenkamer – over een termijn van dertig dagen beschikken om een beroep tegen een beslissing van de geschillenkamer in te stellen bij het Marktenhof. Deze termijn begint te lopen (i) vanaf de dag waarop de derde-belanghebbende kan worden geacht kennis te hebben gekregen van die beslissing; en ten vroegste (ii) de dag waarop het arrest van het Grondwettelijk Hof wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Dit wil zeggen dat derden-belanghebbenden vanaf de publicatie van dit arrest in het Belgisch Staatsblad ̶ die bij publicatie van dit artikel nog niet plaatsvond ̶ 30 dagen de tijd hebben om een beslissing van de geschillenkamer die dateert van voor de bekendmaking van dit arrest aan te vechten voor het Marktenhof.
Deze belangrijke beslissing van het Grondwettelijk Hof opent de procedure voor het Marktenhof dus voor een waaier aan belanghebbenden die nadeel lijden bij een beslissing van de geschillenkamer van de GBA, maar er zelf geen partij bij waren.